Maandelijks archief: februari 2018

Healing the planet.

The planet is seriously ill. This is no news for the readers of this blog – they all know this. But what many of us don’t realize – the planet that is we. We are part of the planet, Gaia, the total ecosystem. We are cells of one of its organs: humanity. So we are ill, but we, the majority in the Western World,  don’t feel sick. That reminds me of the days I had cancer. I didn’t feel sick at all, but was very ill, even in mortal danger. So it is with us: we are dangerously ill, but don’t feel it. Furthermore, if we think about the illness of the planet we take the symptoms – ecological collapse, extinction of species, pollution, global warming, violence, the market, gun-addiction, etc. –  for the illness itself. But that is not the illness. So we need a more holistic thinking, and then we can see what the illness is. It is, as many guides, including our inner guide, tell us, a lack of awareness in the human race. In think this awareness was greater in the seventies, when we talked about ‘healing the planet’. Nowadays one hardly hears that expression anymore.

When you are ill you are going looking for a cure, or a healer that can provide that cure. Some illnesses are so serious, that effective cures or healers are difficult to find. But, if we want to live, that doesn’t stop us from searching. Even if we are successful in finding the healer however, that doesn’t release us from our own responsibility for our healing process. We have to cooperate with the healer, and with our own mind and body.

And that is what we should do as humanity: looking for ways to heal the planet, including ourselves. That is partly an individual process: developing our own awareness: becoming conscious of what is going on in ourselves and the world around us. But is also a collective process: developing our collective consciousness. That is hardly possible without medicine men or women. In the collective field we call these guides or leaders.

In 1998 I published Spiritueel Leiderschap, my magnum opus, translated in English as Spiritual Leadership, Wisdom for Work, Wisdom for Life.*) That opens with the following sentences: ‘There is a harrowing lack of leadership in the world. Is this the way you see it too?’ That book already then dealt with the kind of leadership we need in this world. Next month (around the first of April) I’ll say something about that kind of leadership or guidance. In the meantime I invite you to think about that yourself: what is the kind of leadership we need, and how do we find this?

 

*https://www.amazon.com/Spiritual-Leadership-Wisdom-Work-Life/dp/1931044880

Disclaimer: I apologize for mistakes in my English. Blogs are cursory – not stuff for correction by a native speaker

Even het licht zien in deze af en toe donkere wereld.

Voor mensen die geïnteresseerd zijn in hun spirituele ontwikkeling zijn er verschillende hulpmiddelen, Meditatie is wel het bekendste, maar ook zeer effectief is het werken met raadselachtige of diepgravende vragen. In de zen traditie zijn dat koans,  vragen of verhaaltjes die je logische denken tarten. Voorbeelden: Alle dingen keren tot het Ene terug, waartoe keert het Ene terug? of: Als een boom valt in het woud, en er is niemand om hem te horen, maakt hij dan een geluid? Zelf heb ik meer gewerkt met vragen naar de essentie, zoals: Wie ben ik, Waar ga ik naar toe of Wie (of wat) is God? Dit zijn vragen die in vele spirituele tradities centraal staan. Het is de bedoeling dat je daarop geen rationele antwoorden geeft, maar de antwoorden vindt die voortkomen uit je diepste weten en aan verstandelijke redenering voorbij gaan. Het denken kan helpen dit proces te stimuleren, maar soms ook dat weten in de weg staan.  Er zijn retraites ontwikkeld die speciaal gericht zijn op het leren vinden van de antwoorden op dit soort vragen. Zie bijvoorbeeld: https://www.quantumsprong.org

Zelf ben ik in mijn column van 14 december blijven steken steken op de vraag: wie of wat zijn (is) wij? Het maakt nogal verschil als je vraagt: wie zijn wij, of wat is wij? Dat wordt onmiddellijk duidelijk als je de vragen: Wie ben ik en Wat ben ik? vergelijkt. In het eerste geval zoek je naar het zeker weten wie je bent, in het tweede geval naar de diepste ervaring van wat je bent. In het eerste geval vallen onderzoeker en het onderwerp van onderzoek uiteindelijk samen: je wordt één. In het tweede geval is dat niet zo: er blijft een onderscheid tussen waarnemer en het waargenomen concept of object.  In het geval van ‘wij’ komt daar nog een onderscheid bij. In het eerste geval – wie zijn wij? – gaat het om het bewust zijn van een veelheid, waarmee je je dan volkomen vereenzelvigd hebt; in het tweede geval – wat is wij? – om het ervaren van een ondeelbare eenheid.

Tot zover ben ik nu met mijn vragen gekomen. Wordt wellicht vervolgd.

Waarom is het van belang met deze spirituele vragen bezig te zijn? Wat mij betreft is het de meest fundamentele en tegelijkertijd meest verheven vorm van zelfonderzoek. Je moet er echter wel aan toe zijn – het is vaak verstandig er eerst een gewoonte van te maken je innerlijk leven (je lichamelijke gewaarwordingen,  gedachten en gevoelens) en je gedrag gade te slaan. Dat brengt je op het spoor van je kracht, je vreugde, maar ook je  struikelblokken, je pijn en verdriet. Als je dat allemaal een beetje een plaats hebt gegeven dan komen de spirituele vragen aan de orde. De spirituele ontdekkingsreis is geen panacee voor onlustgevoelens!

Maar als je aan die spirituele ontdekkingsreis toe bent loont het de moeite er voor te gaan. Het maakt je sterker, evenwichtiger, vrediger. Bovendien heeft de
samenleving aan dat soort mensen een schreeuwende behoefte. Het is moeilijk die reis alleen te gaan. Er zijn vele gezamenlijke wegen. Vele daarvan ben ik zelf gegaan, en ga ik nog: retraites, pelgrimages, vrijmetselarij, en meer. Bijzonder effectief vond ik de hierboven genoemde retraite, die  ik daarom van harte aanbeveel. Om in hun eigen woorden te spreken: je kunt daar éven het licht zien, zelfs in deze af en toe donkere wereld.

 

 

De Übermensch is in aantocht.

Drie technologieën staan op het punt de menselijke voortplanting revolutionair te veranderen, zo lees ik in een artikel in De Groene Amsterdammer*). Dat zijn de volgende:

  • De productie van kunstmatige zaad- en eicellen (in-vitrogametogenese of IVG)
  • Het wijzigen van het DNA van embryo’s door middel van human gene editing (HGE) voorafgegaan door pre-implantatie genetische diagnostiek (PGD), en
  • Celkerntransplantatie.

In het eerste geval worden zaad- en eicellen in het lab opgekweekt uit gewone, niet geslachtelijke cellen, bijvoorbeeld huidcellen. Het geslacht van de huidcel donor is niet van belang: mannelijke personen kunnen eicellen produceren en vrouwen zaadcellen. Daarmee kunnen dus eindeloos embryo’s worden geproduceerd zonder dat daar enige geslachtelijke vereniging aan te pas komt: eicellen kunnen namelijk bevrucht worden met zaadcellen van dezelfde persoon. Deze techniek is nog niet operationeel, maar zal dat waarschijnlijk binnen twintig jaar wel zijn. Deze techniek gecombineerd met IVF maken allerlei vormen van voorplanting mogelijk, zoals solo-voortplanting, meer-ouder voorplanting, of voorplanting onafhankelijk van leeftijd. Op den duur is wellicht zelfs geen baarmoeder meer nodig.

In het tweede geval worden genen in het embryo vervangen of verwijderd. Deze techniek is al wel operationeel, en wordt gebruikt om genen die ernstige ziekten veroorzaken te verwijderen. Maar de techniek kan ook gebruikt worden om gewenste eigenschappen toe te voegen (moderne eugenetica). Zo zullen wensouders in de toekomst een embryo met gewenste eigenschappen op bestelling geleverd kunnen krijgen. Het kan zo gedaan worden dat de gewenste eigenschappen ook doorwerken in het nageslacht van het volwassen geworden embryo (kiembaan modificatie). Dit is overigens nu nog in de meeste landen en verschillende internationale verdragen verboden.

In het derde geval gaat het strikt genomen juist niet om een transplantatie in de celkern, maar om een transplantatie in het mitochondrion, de energiecentrale van de cel. Deze transplantatie wordt altijd doorgegeven aan het nageslacht. Ook hier is het doel het vermijden van ziekten. Een effect kan zijn dat het kind verwant kan zijn aan meer dan twee ouders.

Dit was een lange uitleg om aan te tonen dat in de nabije toekomst het construeren van elke gewenste baby en elke gewenste voorplantingsvorm mogelijk is, ja zelfs dat we in staat zullen zijn het menselijk genoom structureel te veranderen. De ervaring leert dat als de mensheid iets uitvindt, het dan ook altijd toegepast wordt. Als deze toepassing aan beperkingen wordt onderworpen door regulering, dan zal die regulering altijd worden ontdoken, zo wijst het verleden uit.

Ik vind dit een griezelig vooruitzicht, en ben blij dat ik het zelf niet meer hoef mee te maken. Aanvankelijk zullen deze technieken met de beste bedoelingen (het uitbannen van ziekte, het bevorderen van het menselijk welzijn) worden toegepast. Het laat zich raden dat deze technieken commercieel zullen worden uitgebuit (embryo’s en kinderen worden consumptiegoederen!), en dat er ook (crimineel) misbruik van zal worden gemaakt. Gezien de kosten zullen deze technieken alleen toegepast kunnen worden door de welgestelden, en zodoende de kloof tussen rijk en arm bestendigen en verdiepen. Het allergrootste gevaar acht ik echter, dat gesleutel aan het menselijk genoom tot onvoorziene gevolgen zal kunnen leiden (zoals met alle nieuwe technieken altijd het geval is). Je moet er niet aan denken dat deze technologie gecombineerd gaat worden met het implanteren van chips in de hersenen die verbonden zijn met kunstmatige intelligentie.**) Dan zijn de gevolgen niet meer te overzien.

Het verbaast me dat hier niet meer over wordt gesproken en dat er niet groot alarm wordt geslagen. Maar misschien zie ik het allemaal (weer) te pessimistisch. Wat denkt u? Kan dit worden tegengehouden, of is dat helemaal niet nodig?

 

*) Britta van Beers in De Groene Amsterdammer, 8 februari 2008.

**) Zie mijn blog van 4 januari

 

 

 

Een beetje praktische filosofie

In mijn werk en in vroegere publicaties heb ik steeds onderscheid gemaakt tussen twee soorten geweten: aangeleerde normen en waarden enerzijds, en ‘datgene wat we altijd al geweten hebben’ anderzijds. Daarbij ging ik er van uit dat we niet als ‘onbeschreven blad’ op de wereld komen, maar al een (aanvankelijk onbewust) ‘weten’ met ons meebrengen over hoe de wereld in elkaar zit en en over wat moreel goed is en wat slecht. Dat is wat Kant de ‘categorische imperatief’ heeft genoemd. We hebben kortom gegeten van de boom van kennis van goed en kwaad.

Als dat zo is, dan zou je denken dat de inhoud van dat vooraf gekende voor alle mensen in de hele wereld gelijk is. Het is immers een feit dat de mensen over de gehele wereld genetisch op dezelfde manier in elkaar zitten (er is maar één menselijk genoom), ongeacht ethische afkomst of ‘ras’. Maar wat zou dan die inhoud zijn? Vaak wordt gedacht, in navolging van Kant, dat de categorische imperatief als volgt geformuleerd kan worden: : “juist handelen is zo handelen dat ik de mensheid, of het nu om mezelf gaat of om een of meer anderen, altijd als een doel behandel, en nooit als een middel”. Simpeler en minder nauwkeurig gezegd: ga met een ander om zoals je wilt dat die met jou omgaat, of negatief: doe een ander niet aan wat je niet wilt dat jouzelf wordt aangedaan. Je kunt deze imperatief eventueel uitbreiden naar alle levende wezens.

Je kunt zeggen dat de heiligheid van het leven, en zeker het bewuste of autonome leven, hieraan ten grondslag ligt. En een consequentie hiervan is dat als je zondigt tegen deze ‘wet’ dat leidt tot schuldgevoelens. Tot zover mijn opvattingen tot dusverre.

Maar onder invloed van andere culturen, met name de islamitsiche, ben ik recentelijk wat aan deze opvatting gaan twijfelen. Is het niet zo dat dit ‘inzicht’ een typisch westerse theorie is, ontstaan in een Europese cultuurgeschiedenis, die geworteld is in de Griekse (inclusief de hellenistische) en Joodse cultuur? Zou het niet zo kunnen zijn dat aan het diepste geweten in meer oosterse culturen niet de heiligheid van het autonome leven (en de daaruit af te leiden waarden van vrijheid, gelijkheid en broederschap) ten grondslag ligt, maar de ‘waardigheid’ van het (menselijk) leven? De imperatief wordt dan: ‘handel zo, dat jouw eigen waardigheid en die van de ander(en) niet wordt aangetast’. Een overtreding van die ‘wet’ leidt dan niet tot schuldgevoelens, maar tot schaamte.

Als dat zo zou zijn geeft dat een verklaring voor het reeds door Ruth Benedict in 1946 geïntroduceerde onderscheid tussen een schuld- en een schaamtecultuur. Het geeft ook een verklaring voor veel gedrag vanuit islamitische kring, variërend van ongewenst gedrag in de schoolklas en op straat (en met name de reacties op terechtwijzingen)*, tot zulke vreselijke dingen als terreur (het leven is immers niet ‘heilig’?). En als het waar is komt de hele theorie van het ‘a priori weten’ op losse schroeven te staan? Wat is waarheid? Ik zou het even niet weten.

 

*)Het voert te ver om hier in dit blog op in te gaan, maar prachtige illustraties hiervan vinden we in het artikel van Frank Mulder, Ik heb het niet gedaan in De Groene Amsterdammer van 21 december 2017. Zeer aanbevolen!