In mijn vorige blog heb ik gesteld dat het streven naar economische groei, zoals gemeten aan de groei van het BBP (bruto binnenlands product), schadelijk is. (In latere blogs zal ik er op ingaan waarom we dan toch aan dit streven vasthouden en alternatieven aandragen.)
Voordat ik deze stelling nader ga onderbouwen een opmerking over wat het BBP niet meet:
- de zwarte economie (in Nederland naar schatting 10% van de economie)
- de informele economie: vrijwilligerswerk, huishoudelijk werk en opvoeding van kinderen
- alles wat leidt tot niet-materiële waardevermeerdering: zoals menselijk geluk, stilte, vrije tijd, enzovoort
- alles wat de kwaliteit van het leven bevordert door iets NIET te doen, zoals bijvoorbeeld het niet bebouwen van een natuurgebied of het niet boren naar schaliegas
- het houdt geen rekening met de maatschappelijke kosten van maatregelen – het onderscheidt überhaupt niet duidelijk tussen kosten en baten
Waarschijnlijk vergeet ik nog iets, maar het idee is duidelijk. Als we welzijn willen bevorderen is de groei van het BBP een middel met beperkte werking. Niettemin heeft het als politieke doelstelling de hoogste prioriteit.
Terug naar de stelling waarmee ik dit blog begon. Alvorens ik aan de hand van wetenschappelijk onderzoek de juistheid van deze stelling ga aantonen wil ik eerst iets zeggen over hoe we economische groei proberen te bevorderen. Daaruit zal al blijken hoe vreemd we bezig zijn, ’to say the least’. Als ik het hierna over economische groei heb, dan heb ik het over de groei van het BBP. Hoe bevorderen we de groei van het BBP? Een aantal maatregelen in willekeurige volgorde:
- Het verlagen van de rente waartegen de centrale bank geld uitleent. Daardoor wordt er makkelijker geleend, komt er meer geld in omloop, en stijgt het BBP (hoopt men – er kan ook meer gespaard worden)
- Directe geldschepping door centrale banken (‘quantitative easing’) met hetzelfde doel
- Het stimuleren van investeringen door subsidies, direct of verkapt (met name op fossiele brandstoffen)
- Bevordering van lenen, zowel door bedrijven (goedkoop geld, gunstige leningsvoorwaarden; dat zit ook al in de voorgaande punten) als door particulieren (bijvoorbeeld door een hypotheekrenteaftrek)
- Lonen laag houden (dat bevordert de export en daarmee de productie, hoopt men. Overigens leidt dit tot een overschot op de betalingsbalans, waar tegenover natuurlijk een tekort in andere landen moet staan, zoals bijvoorbeeld Griekenland)
- Lonen verhogen (dat bevordert de consumptie; en dan maar hopen dat de productiekosten niet navenant meestijgen, hoewel dat voor de groei van het BBP niet verkeerd is – maar het kan wel leiden tot een te hoge inflatie, waardoor het geld minder waard wordt. Dat bevordert weer het maken van schulden).
- Investeren door de overheid
- Dereguleren van het financiële systeem, in de hoop dat daardoor de banken en andere financiële instellingen groeien, en er daardoor meer geld in omloop komt. Dat heeft tot 2008 uitstekend gewerkt, tot, net zoals in 1929, het hele systeem dreigde in te storten, waardoor er weer iets meer gereguleerd werd. Dus is er nu een lobby vanuit de bankwereld om weer minder te reguleren. Dat zal op zekere termijn ook wel gebeuren.
- Zo min mogelijk beperkende regels voor multinationals, zoals de olie industrie en de autoindustrie (Volkswagen!)
- Het afsluiten van Internationale handelsverdragen (zoals het Trans-Atlantisch handelsverdrag, TTIP. Interessant dat er een sterke weerstand bestaat tegen het afstaan van soevereiniteit aan de democratisch gecontroleerde Europese Unie, maar dat met name politici er bijzonder weinig moeite mee hebben om soevereiniteit af te staan aan (vooral Amerikaanse) multinationals, die via arbitrage of het dreigen daarmee onze overheid aan banden kunnen leggen. Deze handelsverdragen zouden de investeringen bevorderen, maar in landen als Brazilië en Australië, die het zonder arbitrage doen, blijkt dat het weinig verschil maakt)
- Belastingverlaging.
Samenvattend zien we dat al deze maatregelen, voor zover ze al een effect hebben op de groei van het BBP, ook aanzienlijke nadelen met zich meebrengen, zoals stijging van schulden (particulier en collectief), onevenwichtigheden in het economisch systeem, enzovoort. Wat betreft de overheidstekorten op de begroting: gehoopt wordt altijd op zogenaamde inverdieneffecten door de toenemende economische groei – maar die zijn vaak lastig aantoonbaar. Ook zien we dat sommige maatregelen volledig tegen elkaar inwerken. Het toont alleen hierdoor al aan hoe raar we bezig zijn (collectieve waanzin). Maar het wordt nog erger. In een volgend blog zal ik dieper op de relatie tussen de groei van het BBP en enkele andere cruciale variabelen ingaan. Lees en huiver. Pas daarna zal ik aandacht besteden aan de vraag: hoe of wat dan wel?
Wordt vervolgd.
© 2009-2015 De Totale Waanzin
Goed dat je dit Project – want dat is/wordt het toch wel – op je schouders hebt genomen. Het is raadselachtig waarom we ons zo hebben vastgebeten in groei (van het BBP) als hoofddoelstelling van ons sociaaleconomisch beleid, en misschien wel van álle beleid.
Eind jaren ’70 wezen economen als Roefie Hueting, Bob Goudzwaard, Herman Daly e.a. al op de beperkte of misschien wel on-bruikbaarheid van het BBP als welvaartsmeter. Begin jaren ’80 was er ook de nodige discussie over BBP-welvaart en Echte Welvaart, maar die discussie is geheel verstomd. Ten onrechte.
Het belangrijkste probleem is: BBP meet zowel kosten als baten. Groene groei (handhaving van welvaart bij verbetering van duurzaamheid) is zeker mogelijk maar alleen als wij BBP als maatstaf loslaten. Groene groei betekent meer (en vooral betere) resultaten met minder middelen. Omdat het BBP zowel resultaten als middelen meet, is het nu niet meer relevant. Ook al kijken alle economen nog steeds alleen dáár naar.