In 2030, 2050, of anders uiterlijk in 2075 zal het moment bereikt zijn waarop computers de menselijke intelligentie evenaren of voorbijstreven. Dat wordt het moment van singulariteit genoemd. Dit is althans de verwachting van een grote meerderheid van computer- en informatica-wetenschappers. Als je dit voegt bij de wetenschap dat technologie steeds meer het menselijk lichaam binnendringt is dit een beangstigende gedachte. Wat begon met het plaatsen van een kunsthart zal uiteindelijk kunnen ontaarden in het vervangen van hele neurologische systemen, bijvoorbeeld in de hersenen.
Voor vele computerwetenschappers is dit een zegen. Het zal volgens hen een einde maken aan vele menselijke problemen zoals hongersnood, armoede, ziekte en dood. Zelfs het eeuwige leven ligt in het verschiet, doordat nanorobots onze cellen repareren. Ik moet er niet aan denken. Het zou de enige zin die het leven heeft, namelijk de eindigheid, onvoorspelbaarheid en uitdaging ervan wegnemen. Er zijn echter ook computerwetenschappers, die het gevaar van deze toestand zeer wel inzien. Zij vrezen dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat machines de controle in de samenleving en de wereld als geheel zouden kunnen overnemen. Dat zou het einde zijn van de morele suprematie van de mens, inclusief de keuzevrijheid en de immoraliteit waarmee dat gepaard gaat. Deze samenleving zou niet moreel en niet immoreel, maar amoreel zijn.
Ik geloof er niets van. Deze stelling gaat uit van een zeer beperkte definitie van intelligentie, zoiets als IQ. Maar er is ook nog zoiets als geest. Hoewel er evident verbanden bestaan tussen de wereld van de geest en de fysieke wereld zijn deze werelden wezenlijk van elkaar gescheiden, en begrijpen we nog steeds helemaal niet hoe die verbanden werken. Het is wel duidelijk dat beleving, of bewustzijn, niet kan bestaan zonder de werking van de hersenen en andere fysiologische en electromagnetische processen, maar het is ook duidelijk dat die beleving en dat bewustzijn en die processen niet hetzelfde zijn. Een gebrekkige maar niettemin bruikbare analogie is die met het ouderwetse radiotoestel. Zonder dat toestel zouden we geen radiosignalen kunnen invangen, maar het toestel kan toch echt niet zelf die signalen produceren. De analogie gaat overigens mank, omdat radiosignalen wel degelijk te herleiden zijn tot electro-magnetsiche processen, en dat is met geestelijke processen niet het geval. De verbinding tussen geest en materie (het fysieke lichaam) is als een black box – we begrijpen totaal niet wat zich daarbinnen afspeelt. Het is de vraag of we dat ooit zullen begrijpen, net zoals het de vraag is of we ooit zullen begrijpen wat het leven, of liefde, in essentie is.
De denkfout die deze computerwetenschappers maken is dezelfde denkfout die gemaakt wordt door Swaab als hij het bestaan van de vrije wil ontkent, en door Stephen Hawkins als hij denkt dat we eens een bewezen natuurkundige theorie zullen ontwikkelen die alles in het universum verklaart. Zij gaan uit van een vooronderstelling die op zichzelf niet is bewezen, namelijk dat de werkelijkheid uitsluitend bestaat uit wat je zintuigelijk (direct of indirect) kan waarnemen.
Ik ben zo arrogant om met deze zeer kundige wetenschappers als Swaab, Hawkins en Kurzweil (de uitvinder van het begrip singularity) van mening te verschillen. Zij zijn meesters in hun vak, maar hebben de beperkte kijk van de echte experts. Ik geloof in tegenstelling tot hen dat de geest, als een niet materieel, spiritueel zo u wilt, domein bestaat. Ik kan dat niet bewijzen, net zo min als anderen het niet-bestaan ervan kunnen bewijzen (je kunt nooit bewijzen dat iets niet bestaat!), maar het is voor mij evident. En of de geest ooit zal overwonnen worden door de materie? Tja, het is denkbaar, maar het lijkt me uiterst onwaarschijnlijk. Dus op de amorele samenleving zullen we nog wel even moeten wachten, misschien wel totdat de mens door andere oorzaken ten gronde gaat. Wat denkt u ervan?